Vandaag deed de rechtbank Den Haag uitspraak in de zaak Burgers tegen Plasterk. In deze zaak eist een coalitie van burgers en organisaties (waaronder Privacy First) dat de AIVD en MIVD stoppen met de ontvangst en het gebruik ("witwassen") van illegaal verzamelde buitenlandse inlichtingen over Nederlandse burgers, bijvoorbeeld via het beruchte PRISM-programma van de Amerikaanse NSA. Helaas heeft de rechtbank alle vorderingen in de zaak afgewezen. Hieronder enkele eerste observaties van onze kant.
Positief aspect aan het vonnis is dat de rechtbank alle eisers (burgers en organisaties) ontvankelijk acht. Voor Privacy First vormt dit een belangrijke steun in de rug voor ons Paspoortproces bij de Hoge Raad, waar dergelijke ontvankelijkheid centraal zal staan. Dit lichtpuntje wordt echter overschaduwd door de manier waarop de rechtbank Den Haag de zaak Burgers tegen Plasterk inhoudelijk heeft behandeld. Allereerst was bij de rechtbank sprake van gebrek aan feitelijk onderzoek: door de rechtbank zijn in het geheel geen getuigen en deskundigen gehoord, hoewel dit vooraf wel aan de rechtbank was aangeboden en het recht hier ook voldoende mogelijkheden toe biedt. Opvallend is verder dat de rechtbank in haar vonnis minder strenge rechtswaarborgen nodig acht als het gaat om de massale uitwisseling van ruwe gegevens in bulk. Voor dergelijke uitwisseling zijn echter juist strengere rechtswaarborgen nodig, aangezien deze data vooral onschuldige burgers betreft. Daarnaast maakt de rechtbank ten onrechte onderscheid tussen metadata (verkeersgegevens) en de inhoud van communicatie, terwijl beide typen gegevens vaak overlappen en hetzelfde hoge niveau van rechtsbescherming vereisen. De rechtbank slaat de plank eveneens finaal mis bij het oordeel dat het wettelijke voorzienbaarheidsvereiste (inclusief privacywaarborgen) van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in mindere mate zou gelden bij de internationale uitwisseling van gegevens tussen geheime diensten. In Nederland wordt de rechtsbasis voor dergelijke uitwisseling vooralsnog gevormd door een relatief obscure wetsbepaling: artikel 59 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv). Dit artikel voldoet bij lange na niet aan de moderne eisen die art. 8 EVRM aan een dergelijke bepaling stelt. In wezen vindt de huidige praktijk van uitwisseling tussen AIVD/MIVD en buitenlandse geheime diensten daardoor plaats in een juridisch vacuüm, een legal black hole. Het actuele vonnis van de Haagse rechtbank komt in de optiek van Privacy First neer op het juridisch witwassen van deze praktijk. Privacy First verwacht dat hogere rechters deze situatie in strijd met art. 8 EVRM zullen achten en ziet het hoger beroep bij het Hof Den Haag met vertrouwen tegemoet.
Lees HIER het hele vonnis van de rechtbank Den Haag en HIER het eerste commentaar van onze advocaten bij bureau Brandeis.